Project voor het Revalidatiecentrum Breda (8 juli, 2000)
tekst: Jorinde Seijdel Op een wat grijze dag in de zomer van het jaar 2000 verzamelden zich ongeveer 50 mensen, volwassenen en kinderen, op een afgelegen weiland bij Breda. Zij waren uitgenodigd door Sylvie Zijlmans & Hewald Jongenelis om aldaar te figureren in een fotosessie voor Revalidatiecentrum Breda. Ze kregen daarbij een maaltijd in de open lucht aangeboden, die ter plekke gemaakt zou worden. Er werd ze, kortom, ook een aangename dag buiten in het vooruitzicht gesteld. Lang niet iedereen uit het gezelschap kende elkaar en lang niet iedereen wist nu precies waarvoor hij kwam. Ook ik was erbij.
Bij aankomst stapte je direkt het tafereel in, maar dat drong pas later ten volle tot je door. Er stonden twee hoge bouwstellages, drie langwerpige, houten tafels met zitbanken en een ‘veldkeuken’, waarachter iemand stond te koken. Oranje gekleurde kratten met groentes en brood stonden op de grond. Een houten hek scheidde dit ‘sociale domein’ van het naast gelegen stukje weiland. Verderop was een grote rode tent opgezet, en nog verder achter in de wei stond een oranje toiletcabine met ernaast een zacht ronkend aggregaat. Allemaal elementen kortom, die niet ongebruikelijk zijn om een evenement in de buitenlucht te laten slagen.
Maar om wat voor evenement ging het dan? Naarmate je beter om je heen keek, zag je dat je je in een ‘voorstelling’ bevond, waarin de natuurlijke omgeving van het weiland juist door artificiële attributen of ingrepen extra geaccentueerd werd. Het landje naast het hek stond vol geprikt met een groot aantal fel gekleurde bloemen, gerbera’s. En er waren ook dieren, in een dusdanig afgemeten hoeveelheid, een koe, twee paarden opgetuigd met schitterende kleedjes, een konijn, twee schapen, dat niet zozeer het realistische maar vooral het ‘pittoreske’ optimaal tot uitdrukking kon komen. In de loop van de dag ontvouwden zich bovendien allerlei wonderbaarlijke, kleine gebeurtenissen. Middenin het gras kon je een klein meisje op een geel stoeltje zien zitten, dat geschminkt werd door een vrouw. Een ander kind, met een al opgemaakt gezicht, reed rondjes op een paard. Ergens verloren in het weiland stond lange tijd een vrouw, een roze bloes aan, in haar eentje, met een konijn in haar armen. In het gras lag een man met een knalgroen gezicht, terwijl een kind poseerde, omringd door zonnebloemen. Bij de tent waren een paar jongetjes en mannen fanatiek aan het voetballen. Een ander groepje hield zich bezig met het maken van een bloemenketting. Deze scènes werden van dichtbij gefotografeerd. Herhaaldelijk beklommen Sylvie Zijlmans en Hewald Jongenelis de bouwsteigers om vanaf grote hoogte weer overzichtsfoto’s van dit alles te maken. Een groot aantal mensen hing ook gewoon wat rond de tafels, wijn of koffie drinkend, pratend en kennismakend, terwijl de geuren en de rookwalmen van het koken zich over hen verspreidden. Daar gezeten keek je af en toe om je heen en dan zag je even het betoverende van de hele toestand in, maar zonder je er echt over te verbazen. Je was immers geen beschouwer of toeschouwer; je was ongemerkt onderdeel geworden van deze ongewone ‘happening’. Je speelde daarin echter geen duidelijke, opgelegde of afgesproken rol – er was aan de figuranten geen script voorgelegd – maar je was ook niet meer louter jezelf. Nu en dan klonk door een megafoon de stem van Sylvie Zijlmans of Hewald Jongenelis: ‘willen de mensen bij het hek zich verspreiden?’ Of: ‘wil het meisje met de groene bloes het weiland inlopen?’ En dat gebeurde dan, terwijl intussen de maaltijd werd geserveerd – soep, konijn (!), sepia. Van een duidelijke afloop was geen sprake: een deel van het gezelschap bleef tot laat in de avond op het weiland hangen. Vervolgens Pas later eigenlijk, op de terugweg naar huis, begon het dagje buiten in al haar dimensies tot je door te dringen en ging je overdenken waar je nu precies deelgenoot van was geweest. Hoe was de betovering, die je gevoeld had, maar die je omdat je nu eenmaal ‘betoverd’ was, niet direkt had kunnen ontleden, op dat weiland tot stand gekomen? Misschien had het bijzondere van de sessie gelegen in de delicate vervloeiïngen van echt en onecht, spel en werkelijkheid, kunstmatigheid en natuurlijkheid, dagelijksheid en feestelijkheid – niet alleen in de ‘setting’, in de combinatie van het natuurlijke met het artificiële, maar ook in je gedrag. Vaak ongemerkt had je je die dag in verschillende realiteiten bewogen, en of je daarin poseerde, acteerde of jezelf was, daar had je nauwelijks grip op gehad.
Tegelijkertijd realiseerde je je dat het een dag was geweest zonder waarneembaar hoogtepunt: het was het gelijktijdig afspelen van die vele kleine gebeurtenissen, die stuk voor stuk alle aandacht hadden gekregen, die de dag hadden bepaald. Daarvan had jij je echter, omdat je mee had gedaan, slechts een fragmentarisch beeld van kunnen vormen. Met andere woorden, ondanks de ongedwongenheid en ongeordendheid waarin de dag zich aan je had voorgedaan, was er wel degelijk sprake geweest van een zorgvuldig in scène gezette ‘event’, waarin zowel het grote als het kleine een plek had gehad. Ook wat er spontaan gebeurde, en niet vantevoren bedacht had kunnen zijn, had zich in de eigen logica en werkelijkheid van het gebeuren op het weiland gevoegd, precies om dat het viel binnen het door Sylvie Zijlmans en Hewald Jongenelis uitgezette ‘kader’. Maar uiteindelijk kon je achteraf niet alles verklaren: eigenlijk was je op 8 juli 2000 toch in Wonderland geweest. Wonderland Enige tijd later manifesteerden zich de eerste fotobeelden van dit alles, en daarmee nieuwe betekenissen, interpretaties en vragen. De foto’s ontstonden uit gedigitaliseerde en bewerkte dia’s; ze werden digitaal geprint op cibachrome, geplexificeerd en bevestigd op aluminium. Het zijn grote, scherpe en heldere kleurenbeelden: panoramische overzichten, maar ook close-up opnamen van kleine tot zeer kleine zaken.
De panoramafoto’s tonen wijdse overzichten, die je de dag op het weiland zelf natuurlijk niet had gezien, omdat je er toen middenin zat: pas op de foto’s zie je goed dat je deel uitmaakt van een groter geheel. Het is de vraag of de uit de beelden sprekende samenhang en bepaaldheid op 8 juli werkelijk in die mate aanwezig waren, of dat die extra kwaliteiten van de foto’s betreffen. De foto’s tonen de werkelijkheid verscherpt, vanuit een standpunt dat de menselijke maat te boven gaat, en bovendien zijn ze op subtiele, nagenoeg onzichtbare wijze digitaal bewerkt: ze zijn niet documentair-realistisch van karakter, maar eerder vertonen ze een nieuwe kunstmatigheid, verhevigdheid en heelheid die je ervaring van die dag te boven gaan. Je was er bij, op 8 juli, maar toch vraag je je bij het zien van de foto’s af: ‘is dit echt; is dit alles toen echt gebeurd’?
Op de panoramafoto’s zie je ook diverse fotografische activiteiten, gericht op de kleine, persoonlijke ‘scènes’ van omgang met de natuur die zich simultaan in het weiland afspeelden. De close-up foto’s op hun beurt tonen de beelden die dit fotograferen opleverde. Deze ‘details’, of het nu een bloem betreft of een kind met een koe, zijn al even scherp en duidelijk als de overzichtsfoto’s. Met andere woorden, door deze gemeenschappelijke kenmerken van de close-up foto’s en de panorama’s komt extra-duidelijk aan het licht dat de details, de minuscule dingen, van even groot belang geacht kunnen worden als het geheel, een geheel dat pas kan verschijnen dankzij haar componenten. Ook dit is een besef achteraf, iets dat de beelden uitdragen, maar waarvan je je tijdens de ‘life event’ van de dag zelf niet volledig bewust kon zijn, omdat je toen zelf zo’n detail vormde. Het feit dat ook het registreren van de gebeurtenissen zelf wordt getoond, wijst er bovendien op dat het niet de bedoeling van de kunstenaars is geweest om de constructie van het geheel te verhullen, maar eerder om daar iets van inzicht in te geven – niet zonder reden, zoals zou blijken. Je hebt de dag meegemaakt en je hebt de foto’s gezien: verschillende ervaringen die afwisselend in elkaar schuiven, of vreemd zijn ten aanzien van elkaar. De foto’s, bij elkaar het uiteindelijke statement dat naar buiten treedt, zijn afgeleid van de gebeurtenissen op 8 juli, maar vallen er niet naadloos mee samen. Ze tonen ook een Wonderland, maar dan één dat een publiek en een plek nodig heeft om tot leven te komen. En zo kom je in Revalidatiecentrum Breda terecht – de instelling in wiens opdracht de werken gemaakt zijn – waar de foto’s op hun plaats vallen en weer nieuwe associaties oproepen. Bij de ingang, in enkele wachtruimtes en in het restaurant, publieke plekken, hangen de panoramaoverzichten; de detailfoto’s bevinden zich in de behandelkamers, op de afdeling ergotherapie, in een klein wachtkamertje en in de oefenruimte, domeinen die meer in het kader staan van het intieme en individuele. Hier kunnen de beelden gaan werken als subtiele metaforen voor de dagelijkse werkelijkheid van het revalidatiecentrum, een groot, complex ‘bedrijf’ dat in dienst staat van het persoonlijke contact en de persoonlijke behandeling. De niet direkt zichtbare samenhang die er heerst, komt voort uit het ultieme, gemeenschappelijke doel patiënten door een individuele verzorging en therapie vooruit te helpen. Voor de betrokkenen zijn hierin juist de meest kleine stappen en ontwikkelingen van cruciaal belang. Je realiseert je dat een revalidatiecentrum ook een soort Wonderland is, als een plek van hoop en nieuw verlangen.